De grondslag van het bestaande
– Wim van der Wenden –
Het inwendige van de materie bevat nog heel veel wat een scheikundige nooit zal ontdekken, maar de eigenlijke elementen waaruit een stof bestaat kan hij wel herkennen. De aard der elementen zal hij echter nooit ontdekken, omdat zij met het geestelijke zijn verbonden, en alleen door een zuivere geest geheel en al waargenomen kunnen worden. Alleen met de ogen van de geest kunnen wij Gods werken op de juiste wijze leren kennen. Want in de elementen ligt oneindig veel verborgen. De zuivere gedachten van God zijn de stof waaruit alles wat de oneindigheid bevat, is ontstaan. Oorspronkelijk ontstonden wij zelf enkel en alleen door de wil van de allerhoogste en almachtige geest van God. Daarna ontstonden echter al deze dingen en wezens door ons. Want wij waren en zijn namelijk de allerbeste vaten om deuit God komende gedachten en ideeën op te nemen. En van nu af aan zullen wij dat voor eeuwig in verhoogde en steeds meer vervolmaakte wijze ook blijven. Evolutie vereist zowel materie als bewustzijn. De materie is blind zonder het spiegelend vermogen van het bewustzijn. Maar bewustzijn is ook blind in zijn evolutionaire ontwikkeling zonder het aardend vermogen waarin de materie voorziet.
Het verdient daarom opmerkzaamheid om te zien wat leven is en wat leven inhoudt om een stap voorwaarts te doen in deze kennis. Het gaat om het ontdekken hoe dit leven zichtbaar of onzichtbaar alleen Gods eigen geestelijke “ik” voorstelt. En hoe dit leven zowel met heel verschillende middelen als langs verscheidene wegen alles weer naar God terug moet voeren. Want het geestelijk leven is nu eenmaal de grondslag van alles wat bestaat, en het materiële leven is het zichtbare element daarvan. Wie die twee dingen verwisselt of het eerste zelfs ontkent, zal uiteindelijk toch ontdekken dat de zaak met die ontkenning niet is afgedaan. Want het geestelijk oog wordt daardoor geheel verblind en de ziel wordt doof voor alle stemmen van de haar omgevende natuur. Te veel mensen denken nog steeds: “Komt tijd, komt raad”. Dat geduld of deze luiheid mag voor wereldse zaken en de onderlinge menselijke verhoudingen wellicht van toepassing zijn. Maar deze berekenende overweging is hier niet op zijn plaats. Want verloren tijd geeft niets meer terug van deze gemiste kennis van geestelijke zaken en de nieuwe tijd brengt voortdurend iets nieuws wat niet overeenkomt met wat voorbij is. Benut de tijd daarom zo, dat je geen spijt of berouw zult hebben over de verspilde tijd als dat het resultaat zal zijn van jouw toekomstige inzicht. En laat God vooral niet voor dovemansoren spreken. Want met een geestelijk oog zouden we kunnen zien met wat voor ongekende gedachtesnelheid het ontwikkelingsproces van de mensheid plaatsvindt. Zonder geestelijk oog hebben we er echter geen idee van wat één seconde tijd tot stand brengt met betrekking tot dit snelle ontwikkelingsproces van loutering en verfijning. En we kijken voorts nog steeds niet op deze wijze naar de wereldpolitieke activiteiten op deze kleine aardbol. De gedachte is niet alleen het sturende idee, maar deze staat ook hoger dan al het materiële. Het geestelijke is immers de grondslag van al het bestaande. De mens draagt de hele schepping in zich. Als keerpunt tussen twee werelden, verbindt hij de materiële wereld met de geestelijke. Nergens ontbreekt het geestelijke principe, dat alles classificeert, ordent en zo in de richting van een hoopvolle ontwikkeling leidt.
Onze verwarring ontstaat door de tegenstrijdigheid tussen enerzijds in wezen altijd aanwezige essentiële verbinding met onze goddelijke bron en anderzijds onze overtuiging dat je niet in staat zou zijn om de goddelijkheid in onszelf en in de wereld te herkennen. Deze verwarring stimuleert ons om hiervoor een oplossing met onszelf en met de buitenwereld te vinden, hoewel we weten dat de resultaten van tegenstrijdige overtuigingen zich onmogelijk laten verenigen.
De negentiende eeuw was een tijdperk van explosieve groei van alle wetenschappelijke disciplines. Daardoor waande de wetenschap zich onoverwinnelijk. De ene uitvinding volgde op de andere, waardoor het verstand en daarmee het materialisme triomfen vierden. Het daaruit ontstane gebrek aan geestelijke belangstelling wordt in onze dagen steeds beter begrepen. Daarom mogen we er blij mee zijn dat de Heer ons via Gottfried Mayerhofer (1807-1877) op zeer indringende wijze de geestelijke dimensies van al het levende in steeds weer nieuwe aspecten heeft onthuld. In zijn boek “Levensgeheimen” wordt duidelijk hoe betrekkelijk het materiële is, waarin de mens zich, met minachting voor de goddelijke bedoeling, heeft ingegraven, of zelfs in geestelijke zin, heeft begraven. Onze lichamen zijn net als de aarde geoordeeld en zullen eens moeten sterven en vergaan. Als je daarentegen vlijtig je hart onderzoekt zul je daar zonder meer vinden wat je zoekt. Want in ieder mensenhart is het levende zaad gezaaid waaruit het eeuwige ochtendrood van het eeuwige leven zal opbloeien.