De leer van de overeenstemmingen
(oproep tot hervorming van denken)
– Wim van der Wenden –
Het lijkt wel of het grote en omvangrijke werk van Swedenborg en Lorber uit het algemeen christelijk bewustzijn is verdrongen en vergeten, of wel dat zij daarin nog nimmer zijn opgenomen. Toch hebben zij beiden duidelijke uitspraken gedaan over bovengenoemde leer. Deze leer van de overeenkomsten is volgens Emanuël Swedenborg oeroud. De kennis van de overeenkomsten is volgens hem de enige bron van kennis over de aard en kwaliteit van geestelijke genoegens waarin natuurlijke genoegens van de mens na zijn dood worden veranderd. Deze leert in het algemeen dat er geen enkel natuurlijk ding bestaat zonder dat er iets geestelijks mee overeenstemt. Het leert ook in het bijzonder wat de aard en kwaliteit is van “iets” dat overeenstemt. Met voldoende kennis van de overeenkomsten kan de mens zichzelf onderzoeken en zijn liefde herkennen uit genoegens en daardoor de toestand van zijn leven na de dood kennen. Op basis van de leer van de overeenstemmingen is het absoluut mogelijk te weten hoe de genoegens van iemands leven na de dood veranderd kan worden in dingen die ermee overeenstemmen. Jakob Lorber (1800-1864), die de werken van Emanuël Swedenborg (1668-1772) en Jacob Böhme (1575-1624) gelezen had, sluit hier nauwkeurig bij aan, als hij schrijft:
“Hoewel de ziel van de mens er niet gelukkiger van wordt, wanneer ze vóór die tijd de trieste toekomst kent, schaadt het haar ook niet als ze zich oefent in het zien van overeenstemmingen en daardoor inziet hoe alles wat er zichtbaar is en gebeurt in deze wereld in zeer nauw verband staat met de innerlijke, verborgen wereld van de geesten, die in zichzelf alle tijden en ruimten als in een voortdurend onthuld “heden” omvat, en hoe die twee op elkaar betrekking hebben.” (GJE 9, 40, 13)
“Het ontwikkelen van het vermogen om de taal van de overeenstemmingen ten minste naar het woord te kennen is al tijdens het aardse leven nuttig en zelfs noodzakelijk omdat de ziel anders na de dood van haar lichaam zichzelf in het geestenrijk voorkomt als een vreemdeling, die een hem volkomen vreemd land binnentreedt, waarvan hij de taal niet verstaat, en waar het hem slechts met grote moeite lukt om zich verstaanbaar te maken.” (GJE 11, 53, 5)
Waar uit het voorgaande reeds voldoende het nut van de kennis van de leer van de overeenstemmingen blijkt, heeft Jakob Lorber tevens aangegeven hoe het vroeger was en wat er in de loop van de geschiedenis is fout gegaan, want de mens had niet begrepen dat hem een ereplaats was toebedeeld. Daarover gaan de volgende vier citaten:
1) “Als Mozes en de profeten tot het volk gesproken hadden op de manier van Jezus, dan zou het volk noch van Mozes noch van de profeten iets begrepen hebben, omdat het volk zich destijds het gemakkelijkst kon
uitdrukken in beeldende taal. Destijds bezat zelfs het zeer eenvoudige en gewone volk de wetenschap van de overeenstemmingen. Hun schrift bestond uit beelden, en hun taal richtte zich naar de bij het volk
welbekende beelden.” (GJE 8, 44: 1 + 2) Later blijkt dat de Joden deze beeldende taal niet meer begrijpen. Dat is door Jezus aangegeven in de gelijkenis over de man die in handen van rovers viel, en wel als onder de twee die aan de halfdode man voorbijgingen, dat wil zeggen de priester en de leviet, Mozes en de profeten worden verstaan.
2) “Reeds voor de Babylonische gevangenschap is de oude innerlijke wetenschap van de overeenstemmingen bij de Joden verdwenen. Want deze wetenschap is alleen toegankelijk voor die mensen, die het ware geloof en vertrouwen in de ene, ware God hebben behouden. Want die wetenschap is immers het innerlijke schrift en de innerlijke taal van de ziel en van de geest in de ziel. Wie die taal heeft verloren, kan onmogelijk de Schrift begrijpen, en haar taal komt hem voor als dwaasheid, want de levensomstandigheden van de geest en van de ziel zijn van een heel andere aard dan die van het lichaam.” (GJE 9, 93, 2 + 3) Paulus schreef in de tweede brief aan de Korintiërs dat de Israëlieten ongevoelig waren geworden en dat daardoor de boeken van het oude verbond bij voorlezing in de synagoge met een sluier bedekt waren.
3) “Zo heeft ook het horen, zien, voelen, denken, spreken en schrijven van de geest een heel ander karakter dan hier onder de mensen in de natuurlijke wereld. Daarom kan datgene wat een geest doet en zegt, alleen langs de weg van de aloude wetenschap van de overeenstemmingen aan de natuurlijke mensen duidelijk gemaakt worden. Waar deze wetenschap door eigen schuld is verloren gegaan, hebben mensen voor zichzelf het omgaan met geesten van alle regionen en alle hemelen onmogelijk gemaakt. Daardoor kunnen ze het geestelijke in de Schrift niet meer vatten en begrijpen. Ze lezen de geschreven woorden volgens de blind aangeleerde klank van de dode letter, en kunnen niet eens begrijpen en zich bewust worden dat de letter dood is en niemand tot leven kan wekken. Want alleen de inwendig verborgen betekenis kan, aangezien die zelf leven is, alles levend maken.” (GJE 9, 93, 4 + 5) Paulus schreef in de reeds genoemde brief dat het oude bestel in dienst van de dood stond en met letters in steen gegrift was. De letter maakt dood, maar de geest maakt levend.
4) “De vaak te zeer verhulde taal van vooral het Oude Testament speelt materieel ingestelde mensen parten. Daardoor zijn er veel verkeerde inzichten ontstaan, wat niet gebeurd zou zijn als men de
overeenstemmingen tussen geestelijke en natuurlijke dingen goed had begrepen.” (GJE 10, 89, 1)
Maar ook in de tijd dat Jezus op aarde rondtrok, bracht hij zijn leer vaak in gelijkenissen aan de mensen over. Zijn meeste toehoorders hadden echter maar weinig begrip voor de diepe symboliek die in zijn beeldspraak verborgen lag. Zij verstonden zijn taalgebruik niet. Denk maar aan het gebeuren in de synagoge van Nazareth, waar zelfs een grote groep toehoorders hem mopperend verliet omdat zij zijn leer niet begrepen. Het lijkt heel erg op onze tijd, waarin men veelal meent dat de taal van de kerk veel te lang hoogdravend en onbegrijpelijk is geweest. Maar draait men daarmee de zaak niet om? Destijds bleken zelfs de geestelijke leiders van het volk blind en doof voor de beeldtaal die Jezus gebruikte. Zo had een opperpriester behoorlijke kritiek op de bergrede. Hij zei: “Loop heen met zo'n leer, want die is zelfs voor een krokodil nog te slecht: jezelf de ogen uitrukken om het eeuwige leven te verkrijgen.” Daarop reageerde Jezus met: “Je bent als opperpriester nog blinder dan een mol onder de grond.”
Van Paulus weten we welke tegenstand zijn prediking in de geleerde kringen van Athene heeft opgeroepen. Want het evangelie is niet naar de mens. Het evangelie is een dwaasheid voor de één, en een aanstoot voor de ander.
Enige eeuwen later kwam ook Caesarius (470 – 542) als bisschop van Arles betweters tegen. Dit blijkt althans n.m.m. uit één van zijn preken, waarin hij zei: “De ijdelheid van filosofen wordt heel toepasselijk aangeduid door het gekwaak van kikkers. Kikkers, die tekeergaan in het moeras worden door hoogmoed, en lust tot redetwisten zonder inhoud, gedreven. Zij kunnen wel een stem opzetten, maar niet doordringen in de leer van de wijsheid. Want zij die de waarheid weerspreken zijn in hun ijdelheid misleid, waardoor zij weer anderen misleiden. Kikkers betekenen een walging voor het oor en zij bieden geen voedsel voor de geest.” En tegenwoordig is het niet alleen Maarten 't Hart die zoveel moeite doet om de onwaarschijnlijkheid, onhoudbaarheid en onaantrekkelijkheid van bijbelse gebeurtenissen en richtlijnen aan te tonen. Hij zegt dat in geen enkel ander boek ter wereld zoveel door God gesanctioneerd wapengekletter is beschreven als in het oude testament.
Op dit moment blijkt ook in politieke zin in Nederland van een heftige mondigheid, die gepaard gaat aan een groeiende afkeer van kennis. Wat niet direct begrijpelijk is, is verdacht. Maar als mensen wel de geestestaal van zowel het oude als het nieuwe testament wat beter zouden kennen, dan zouden ze ook in ieder woord dat op God betrekking heeft de belangrijke en veel grotere geestelijke zin ontdekken. Dan zou men geen genoegen
nemen met het begrip van het woord als een soort “korst”, maar aan de innerlijke waarde meer vreugde en geluk beleven dan ooit door mensen kon worden bedacht. Deze leer van de overeenstemmingen heeft God in zijn schepping en in zijn woordverkondiging gelegd, en daarmee aan zijn schepselen cadeau gedaan. Als we ons dit (willen) realiseren veranderen de dimensies, zowel van het hiernumaals als van het hiernamaals. Dan
vindt de hervorming van denken plaats waartoe Paulus oproept. Lorber omschrijft deze dimensies als volgt:
“De grote, zalige wereld aan gene zijde is het ware Godsrijk, dat vooral inwendig in de mens is, en wel in het diepste innerlijk van de ziel. Van daaruit is het dan verder ook boven de sterren in de eindeloze ruimte, naar alle richtingen, dus ook in en om de sterren, in het vrije luchtruim, op en in deze aarde, en dus ook overal waar je je maar denken kunt. Want alles wat je ziet en voelt op deze wereld is ook op overeenkomstige wijze aanwezig in de geestenwereld, zonder welke niets materieels zou bestaan en zou kunnen bestaan.” (GJE 9, 141, 5)
“De verloren gegane kennis (van de aarde en de sterren) zullen de mensen in de toekomstige tijden weer herkrijgen, nog helderder dan in de oertijd, en zij zullen alles berekenen. Dat zal bij de bliksem horen die oplicht van zonsopgang tot zonsondergang.” (GJE 9, 92, 8) Wat heeft men zich overigens tegen het licht van deze bliksem der wetenschap, die overal van het oosten naar het westen, alles wat er op aarde is opnieuw helder begon te verlichten, verzet en wel vanaf ongeveer het jaar 1550. En Paulus schreef: “Zodra iemand zich keert naar de Heer, zal de sluier worden weggenomen. Dan worden we omgevormd tot glorie. De geschiktheid die we daartoe hebben komt van God.”
___________________________________________________________
W. van der Wenden