De uitbeeldende kerk
– Wim van der Wenden –
In de in de bijbel omschreven uiterlijke dingen zijn de innerlijke dingen begrepen. Maar zij die van de “oudste kerk” waren, bekommerden zich niet om die uiterlijke dingen, omdat zij mensen waren die zich op het innerlijke hadden ingesteld en de Heer langs de innerlijke weg bij hen invloeide en hen leerde wat het goede is. Het verscheidene en de verschillen van het goede waren voor hen de ware dingen en vandaar wisten zij wat alle en de afzonderlijke dingen die in de wereld waren, uitbeeldden in het rijk van de Heer, want de gehele wereld of de gehele natuur is het uitbeeldende theater van het rijk van de Heer. Maar zij die van de latere “oude kerk” waren, waren niet langer op het innerlijk ingestelde mensen, maar uiterlijke, en daarom kon de Heer bij hen niet langs de innerlijke weg invloeien, maar wel langs de uiterlijke weg om hen zo te leren wat het goede is en dit in de eerste plaats door uitbeeldende dingen. Zo ontstond de uitbeeldende kerk en daarna tevens door de leerstellige dingen van het goede en het ware die werden uitgebeeld en aangeduid. Deze christelijke kerk is als de uitbeeldende kerk in haar wezen dezelfde ten aanzien van de innerlijke vorm, maar de uitgebeelde en de aangegeven dingen van die kerk werden afgeschaft, nadat de Heer in de wereld was gekomen. De oorzaak hiervan is dat alle en ook de afzonderlijke dingen hem uitbeeldden en dus ook de dingen die van zijn rijk zijn, want deze zijn uit hem, en zijn, om zo te zeggen, hijzelf. Dit kon ook moeilijk anders, want waar de Heer is kunnen geen duivels zijn. Persoonlijke duivels zijn daar waar aards prachtvertoon en de daarmee verbonden hoogmoed te zien zijn.
Maar tussen de oudste kerk en de christelijke kerk is er zo’n groot verschil als tussen het licht van de zon overdag en het schijnsel van de maan of de sterren ’s nachts. Want de goede dingen zien langs de innerlijke of de eerdere weg, is als overdag zien waarbij men verlicht is door het licht van de zon, maar het zien langs de uiterlijke of de latere weg, is als zien in de nacht in het schijnsel van de maan of van de sterren. Bijna eender was het verschil tussen de oudste en de latere oude kerk. De christenen hadden in een voller schijnsel kunnen zijn, indien zij de innerlijke dingen hadden erkend, of de ware en de goede dingen die de Heer heeft geleerd, hadden geloofd en gedaan. Het goede is voor iedereen hetzelfde, maar het verschil is te zien door de mate van helderheid of duisternis. Zij die in helderheid zien, zien ontelbare verborgenheden, en wel bijna zoals de engelen in de hemel en eveneens worden zij aangedaan door de dingen die zij zien. Maar hoe worden die duivels dat dan gewaar? Ja, ze kunnen zien wat aan hun gelijk is. Ook de boosaardige gieren verzamelen zich snel, waar zich een voor hen goed smakend aas bevindt. (Matth. 24: 28) Zij die echter in het duister zien, zien nauwelijks iets zonder twijfel. En eveneens vermengen zich de dingen die zij zien met de schaduwen van de nacht. Dat wil zeggen met de valse dingen en zij kunnen ook niet innerlijk door die dingen worden aangedaan. Omdat nu het goede voor elk van hen hetzelfde is en dus ook het ware, wordt hiermee aangeduid dat de goede en de ware dingen eender waren en één van vorm. In Genesis (34) wordt gezegd dat Sichem vanuit de overblijfselen van de oudste kerk, de kerk van de aartsvaders was, terwijl Jakobs nageslacht vanuit de oude kerk was, die de Hebreeuwse werd genoemd, maar alleen in de uiterlijke dingen ervan. Zo heeft Sichem tegen beter weten in gehandeld toen hij de besnijdenis aannam. Want de zonen van Jakob konden hun zuster Dina niet aan een onbesneden man geven. Alleen onder de voorwaarde dat Sichem en zijn mannelijke volksgenoten ook zouden worden besneden konden ze dit toestaan. En dus werden alle mannen besneden. Dit is nader omschreven met: “allen die de poort van de stad Sichem uitgingen”. Dit houdt de toetreding tot de uiterlijke dingen in. En het betekent een omslag in hun opvattingen, namelijk dat zij daardoor ingewijd worden in de uitbeeldende en aanduidende dingen van Jakobs nakomelingen. De mensen van de oudste kerk hadden een ongerept wilsdeel, maar niet de mensen van de latere oude kerk. Zij zullen eenvoudig begrepen hebben dat de besnijdenis op het hart betrekking heeft, en dat het daarbij gaat om de zuivering van de eigen en de wereldse liefdes.
De Heer kon bij de mensen van de oudste kerk invloeien door het wilsdeel, dus langs de innerlijke weg, niet echter bij hen van de oude kerk. In deze kerk was het wilsdeel te gronde gericht. Maar de Heer vloeide vervolgens in hun verstandsdeel in, dus niet langs de innerlijke weg, maar langs de uiterlijke. Invloeien door het wilsdeel is invloeien door het goede van de liefde, want al het goede is van het wilsdeel. Maar invloeien door het verstandelijke is invloeien door het ware van het geloof, want al het ware is van het verstandelijke deel. In dit verstandsdeel vormde de Heer bij de mensen van de oude kerk een nieuwe wil, toen hij hen weer verwekte. Zo staat vast dat de mensen van de oudste kerk een gemoedsaard en een inborst hadden die geheel en al verschilde en afweek van die van de mensen van de oude kerk. Petrus en Paulus hebben later veel moeite gedaan om het geloof in de besnijdenis van het geslachtsdeel uit te bannen. De hierboven omschreven omslag in de opvattingen van Sichem staat rechtstreeks tegenover de door Paulus bepleite hervorming van denken. Het geeft aan waartoe uiterlijke dingen kunnen leiden als men zich niet realiseert en zo maar vergeet de betekenis van de innerlijke dingen daarin op te nemen. Deze van het innerlijke gewaarworden afwijkende gedachten hebben in het jaar 1566 tot een gigantische beeldenstorm geleid. De bedachtzame lezer kan zelfs concluderen dat er een parallel is tussen de Heer en tussen het goede bij de mens, maar niet tussen hem en het ware. Daarom verschijnt de Heer aan de innerlijk ingestelde mensen als de Zon en aan de op uiterlijkheden ingestelde mensen als de Maan. Zo wordt duidelijk hoe en wanneer de uiterlijke dingen van de eredienst zijn ontstaan en dat het tijd wordt om opnieuw de heilige geest uit te nodigen en in het innerlijk toe te laten om op de reeds ingeslagen weg terug te keren en om zo aan onze afgescheidenheid van God een eind te maken. Mensen die zich echter geestelijk zwak voelen dienen daarbij de plaatsen van de wereldse glitter te mijden. Want als het ware tot valsheid en het goede tot boosheid leidt is het met de kerk gedaan. Oordeel is (als het “ware”) het tegendeel van de liefde (als het “goede”). Van het ene komt alle leed in de wereld, maar van het andere de vrede van God zelf.
(De titel en enige verwerkte ideeën zijn ontleend aan het boek van Emanuël Swedenborg: Hemelse Verborgenheden.)