Jakob Lorber – “De Huishouding van God”, deel 2.
Ontwikkeling en geestelijke bloei van het eerste wereldrijk van Hanoch.
Hoofdstuk 1. De liefde en de zegen van de heilige Vader als teken van Zijn geestelijke aanwezigheid.
1. Abedam vroeg hun: “Welnu, luister dan: Ik heb met groot welbehagen de uitingen van jullie harten vernomen; daarom zijn jullie allen er waarlijk het allerbeste aan toe, maar zoals Ik nu onder jullie vertoef – dat weet je – kan Ik ter wille van jullie vrije leven niet blijven en moet Ik je als zichtbare Vader spoedig weer verlaten!
2. Hoe moet het dan als Ik niet meer temidden van jullie zal wandelen en je behoefte hebt aan hogere krachten en machten? Wie zal er dan in Mijn naam onder jullie werkzaam zijn?
3. Wie zal jullie straks behoeden voor allerlei kwaad en wie zal weldra alle kwaadaardige vervolgingen van de wereld van jullie harten afwenden, indien er bij niemand van jullie een hogere kracht en macht zou inwonen als dierbare nalatenschap van Mij aan jullie allen en als een machtige bescherming tegen alle vervolgingen en verzoekingen van de slang?
4. Overweeg dit en antwoord Mij! Amen.”
5. Allen die door deze vragen op de proef werden gesteld, antwoordden eenstemmig: “Oh, Emmanuël, Uw woorden zijn meer dan alleen de allerzuiverste waarheid, oh Abba, zij zijn liefde!
6. Als onze stoffelijke ogen niet langer de onuitsprekelijke genade hebben U, o heilige Vader, Zelf te zien – zoals wij die, hoewel geheel onwaardig, nu wel hebben – dan zult U, o Abba, met het verdwijnen van Uw heilige zichtbaarheid toch niet Uw liefde van ons wegnemen, maar veeleer ons, verlaten kinderen, toestaan ons hart aan Uw oneindige en boven alles heilige vaderliefde te verwarmen en daardoor nieuwe levenskracht te ontvangen.
7. Oh Abba! Alleen dit vragen wij van U, dat U eeuwig ons aller Vader wilt blijven en ons nimmer met Uw zegenende hand wilt verlaten. Dan hebben wij allen voldoende kracht en macht om alle verzoekingen te weerstaan en alle gevaren van de wereld te bestrijden en volledig te overwinnen!
8. Uw heilige wil geschiede nu, zoals altijd en eeuwig! Amen.”
9. En Abedam riep met luide, ontroerde stem: “Waarlijk, waarlijk, zeg Ik, als je Mijn liefde hebt, dan heb je alles, ja meer dan alle hemelen der hemelen ooit kunnen vatten!
10. Jullie hebben het hoogste loon uitverkoren, dat je eeuwig zal toebehoren, en niemand zal het van je afnemen!
11. Waarlijk, van iedereen die getrouw in Mijn liefde verblijft, zal de dood wegvluchten en wijken als sneeuw voor de hete stralen van de zomerse middagzon!
12. En daarom blijf Ik in liefde bij jullie, nu en in alle eeuwigheden! Amen.”