Het is de mens niet gegeven toekomstige gebeurtenissen vooruit te weten,
verklaart Swedenborg in het boek Providentia.
Providentia 178.
Het is de mens niet gegeven gebeurtenissen vooruit te weten,
dit heeft eveneens als reden, dat hij vanuit het vrije volgens de rede kan handelen.
Het is bekend dat de mens van al wat hij liefheeft de uitwerking wil en dat hij zich hiertoe door de rede laat leiden. Voorts dat er niets is wat de mens met de rede overweegt, dat niet vanuit de liefde is opdat het door het denken tot uitwerking kan komen. Daarom, indien hij de uitwerking of de gebeurtenis vanuit Goddelijke voorzegging wist, zou de rede tot stilstand komen en met de rede de liefde. De liefde immers houdt met de rede op in de uitwerking en daar vanuit vangt dan de nieuwe aan. Het is de verkwikking zelf van de rede, dat zij vanuit de liefde, in het denken de uitwerking ziet, niet daarín, maar ervóór, of niet in het tegenwoordige maar in het toekomstige. Vandaar heeft de mens dat wat ‘hoop’ wordt genoemd, deze groeit in de rede en neemt af al naar zij de uitslag ziet of verwacht. Deze verkwikking wordt vervuld in de uitslag, maar daarna raakt het in vergetelheid met het denken daarover. Evenzo zou het gesteld zijn met een gebeurtenis die vooruit zou worden geweten. Het menselijk gemoed is aanhoudend in deze drie dingen, die: het doel, de oorzaak en de uitwerking worden genoemd. Indien hieraan een ontbreekt, is het menselijk gemoed niet in zijn leven; de aandoening van de wil is het doel waaruit; het denken van het verstand is de oorzaak waardoor; en de handeling van het lichaam, de spraak van de mond, of de uitwendige gewaarwording, zijn de uitwerkingen van het doel door het denken. Dat het menselijk gemoed niet in zijn leven is als het alleen is in de aandoening van de wil, en niet verder, eveneens als het slechts in de uitwerking is, is voor eenieder duidelijk. Daarom heeft het gemoed niet enig leven vanuit een van die dingen afzonderlijk, maar vanuit die drie samen verbonden. Dit leven van het gemoed zou verminderd worden en terugtreden in een vooruitgezegde gebeurtenis.
179. Aangezien de voorkennis van toekomstige dingen het menselijke zelf wegneemt, dus vanuit het vrije volgens de rede handelen, wordt het daarom niemand gegeven de toekomstige dingen te weten, maar het is eenieder geoorloofd over de toekomstige dingen vanuit de rede een conclusie te trekken. Daaruit is de rede met alle dingen ervan in het leven van de mens. Vandaar komt het dat de mens zijn lot na de dood niet weet, of niet enige gebeurtenis weet alvorens hij daarin is. Want indien hij het wist, zou hij niet langer denken vanuit iets dat meer innerlijk bij hem is, hoe hij heeft te doen of te leven, opdat hij er toe zal komen, maar alleen uit iets dat meer buiten hem is, dat het komt. Deze staat sluit de innerlijke dingen van zijn gemoed waarin de beide vermogens van zijn leven zetelen, die de vrijheid en de redelijkheid zijn. Het verlangen van de toekomst vooruit te weten is de meeste mensen meegeboren, maar dit verlangen ontleent zijn oorsprong aan de liefde van het boze; en daarom wordt het van diegenen weggenomen die de Goddelijke Voorzienigheid geloven en wordt hun het vertrouwen gegeven dat de Heer hun lot beschikt, en vandaar willen zij dat niet vooruit weten opdat zij zich niet op enige wijze in de Goddelijke Voorzienigheid zouden begeven. Dit leert de Heer door verscheidene dingen bij: (Lukas 12:14 tot 48).
Dat dit de wet van de Goddelijke Voorzienigheid is, kan met vele dingen vanuit de geestelijke wereld bevestigd worden; de meesten willen, als zij hierin na het overlijden komen, hun lot weten, maar hun wordt geantwoord dat indien zij goed geleefd hebben, het lot voor hen in de hemel ligt, indien zij boos geleefd hebben, in de hel. Maar omdat allen de hel vrezen, ook de bozen, vragen zij wat ze moeten doen en wat zij moeten geloven opdat zij in de hemel komen. Hun wordt echter geantwoord, dat zij mogen handelen en geloven zoals zij willen, maar laten zij weten dat zij in de hel niet het goede doen, noch het ware geloven, maar in de hemel. Zoek wat het goede en het ware is en denk dit en doe dat, indien u kunt. Zo wordt het aan eenieder overgelaten vanuit het vrije volgens de rede te handelen in de geestelijke wereld zoals in de natuurlijke wereld. Maar zoals zij in deze wereld gehandeld hebben, zo handelen zij ook in de andere wereld, want eenieder blijft zijn leven bij en vandaar het lot, omdat het lot van het leven is.