Regens van dieren en graanzaden
De Amerikaanse zender ‘Discovery’, die met Nederlandse ondertiteling uitzendt, besteedde enige tijd geleden uitgebreid aandacht aan een fenomeen waar de wetenschap geen raad mee weet. In de loop der tijd zijn er talloze getuigenissen schriftelijk vastgelegd van plotseling optredende regens van immense aantallen kleine dieren, zoals kikkers, slangetjes, vissen en nog andere diersoorten. In de uitzending van ‘Discovery’ werd behalve over dierenregens ook bericht over regens van diverse soorten graanzaden. Deze zaden bleken even kiemkrachtig als normaal zaad.
Ook “The World Atlas of Mysteries” (Francis Hitching/Pan Books Ltd, London 1978) vermeldt regens van vissen, padden en eenden enz. In dit boek worden 34 data in een tijdvak van meerdere eeuwen aangegeven, waarop een dergelijke regen geregistreerd werd.
In een eerste poging een dergelijk wonderlijk verschijnsel te verklaren, denkt men aan een windhoos die de dieren omhoog zou hebben gezogen om ze elders te laten neerkomen. Houdbaar is deze verklaring echter niet. Waar zouden b.v. miljoenen even grote kikkertjes te vinden zijn of één soort kleine slangetjes, en welke windhoos is in staat zo selectief te werk te gaan dat hij alleen een bepaalde diersoort optilt en al het andere daaromheen laat liggen? Bij het regenen van zaden is de windhoostheorie nog veel moeilijker te verdedigen. In het Lorberwerk vinden we echter ook een verklaring van dit wonderlijke gebeuren.
Nadat in ‘aarde en maan’ in de eerste 13 hoofdstukken is uitgelegd dat de aarde een levend wezen is, waarvan de lichamelijke functies zoals ademhaling, spijsvertering en de functies van de andere organen, zoals hart, milt, lever en nieren te vergelijken zijn met die van een mens of van het dier, wordt ons de vraag voorgelegd of de aarde soms ook in staat is nieuw leven te verwekken.
Het antwoord daarop is: (hfdst. 13:5,6) “Zeker is zij dat en wel op velerlei wijze en op een heel andere manier dan een mens of een dier of plant. Vanwege haar bijzondere aanleg is de aarde als een soort hermafrodiet te beschouwen. Zij lijkt in dit opzicht op de eerste mens die oorspronkelijk ook man én vrouw in zich verenigde en ze lijkt ook op de volmaakte geesten in de hemel, die ook mannelijk en vrouwelijk volkomen één zijn.
In het vervolg van dit hoofdstuk vinden we de beschrijving van één manier van voortplanting, waarbij de aarde alleen als vrouwelijk wezen ontvangt door middel van haar negatieve zuidpool en de zon als tegengestelde polaire kracht als verwekker optreedt. Hierdoor is onze maan ontstaan en talrijke kometen en worden in een bepaald jaargetijde talloze z.g. vallende sterren geboren. De aarde heeft veel verschillende geboortekanalen. Het voornaamste bevindt zich in het midden van de Stille Oceaan, niet ver van de evenaar in de streek van de eilandengroep der Taiti en Otahaiti; van die plaats uit werd eens de maan van de aarde gescheiden.
De andere, veel merkwaardiger wijze van verwekking is die, waarbij de aarde tegelijkertijd als man én vrouw optreedt en op de meest uiteenlopende manieren verwekt en baart en wel zo, dat ze enerzijds als het ware levende jongen ter wereld brengt, dan weer eieren voortbrengt en dan weer zoals planten zaad voortbrengt en zoals mineralen bepaalde kristallen vormt. In deze wijze van verwekking vindt het mineraal-, planten- en dierenrijk zijn materiële oorsprong (hfdst. 14:1).
In de volgende verzen wordt aangetoond hoe het aardewezen inwendig door zijn polaire actie in zijn beide polariteiten afwisselend gedeeltelijk mannelijk en gedeeltelijk vrouwelijk optreedt om zo het dubbele geslacht van de aarde duidelijk te maken, waardoor leven kan worden verwekt.
En dan volgt in hfdst. 14:17: Dat de aarde werkelijk zaadjes van planten en dieren voortbrengt, kan men afleiden uit verschillende verschijnselen die op de oppervlakte van de aarde plaatsvinden, zoals de oorspronkelijke groei van bossen op gebergten, evenals mos- en grasgroei op eertijds woeste steppen waarop duizenden jaren niets heeft gegroeid. Schimmels en zwammen hebben tot nu toe geen ander zaad. Dan behoort hiertoe ook het – alhoewel zelden, maar toch nog vaak genoeg voorkomende – verschijnsel, dat het allerhande soorten graan en ook vissen, slangen en padden regent.
Hfdst. 15:1,2: Deze verschijnselen ontstaan op de volgende manier. De aarde brengt als dubbelwezen in de één of andere streek uit haar binnenste talloze hoeveelheden dergelijke eitjes voort. Deze eitjes zijn heel klein en worden gemakkelijk door de poriën en kanalen van de aarde naar buiten gedreven. Door de in hen aanwezige gistingsstof zetten ze hoe hoger ze komen des te meer uit. Tenslotte zijn ze lichter dan de atmosferische lucht en stijgen in de vorm van donkere nevels, als een luchtballon tot een bepaalde hoogte op, waar ze in een sterke elektrische stroming geraken. Dat gaat heel makkelijk, omdat ze door deze stroming zelf worden aangetrokken. In deze stroming rijpen ze dan snel uit en worden geboren en dan niet zelden in een aantal van vele miljoenen. Omdat deze kleine diertjes zich dan door de elektrische stroming uit de lucht een specifiek zwaarder lichaam hebben gevormd dan de lucht zelf weegt, kunnen ze zich ook niet langer meer in de lucht ophouden en vallen omlaag; maar omdat ze toch tamelijk licht zijn, gaat het niet zo snel dat ze door hun val uit elkaar zouden springen en gedood worden. Ze komen steeds behouden en wel beneden aan en kunnen daarna nog enkele uren leven. Maar omdat de op deze wijze ontstane vormen een trap overslaan, wat niet in overeenstemming is met de orde volgens welke intelligenties uit de aarde zich ontwikkelen, vergaan ze weer snel; ze worden dan weer door de aarde opgezogen en in het plantenrijk gedreven.
Uit de Nieuwsbrief van de Jakob Lorberstichting, juli 1996