Hemelse Leer
Hoofdstuk 11. Over de Verdienste.
Over de Verdienste.
150. Zij die goede dingen doen om verdienste te hebben, doen de goede dingen niet vanuit de liefde van het goede, maar vanuit de liefde van het loon, want hij die verdienste wil hebben wil beloond worden. Zij die zo doen beschouwen en stellen het verkwikkelijke in het loon en niet in het goede; en daarom zijn zij niet geestelijk, maar natuurlijk.
151. Het goede doen dat het goede is, zal zijn vanuit de liefde van het goede, aldus ter wille van het goede. Zij die in deze liefde zijn willen niet horen van verdienste, want zij hebben het doen lief en doorvatten daarin het gunstrijke; en omgekeerd worden zij bedroefd als men gelooft dat het geschiedt om iets van henzelf. Het is met deze dingen bijna zo gesteld als met hen die aan vrienden het goede doen omwille van de vriendschap, aan de broeder omwille van het broederschap, aan de echtgenote en de kinderen ter wille van de echtgenote en de kinderen, aan het vaderland om het vaderland, aldus vanuit vriendschap en liefde. Zij die wél denken, zeggen en overtuigen ook dat zij niet weldoen om zich maar om anderen.
152. Zij die het goede doen ter wille van het loon, doen het goede niet uit de Heer, maar uit zichzelf, want zij beschouwen eerst zichzelf omdat zij hun eigen goede beogen. Het goede van de naaste, zijnde het goede van de medeburger, van het menselijk gezelschap, van het vaderland en van de kerk, beschouwen zij niet anders dan als middel tot het doel. Vandaar is het dat in het goede van de verdienste ook het goede van de eigenliefde en van de wereldliefde schuilt, en dat goede is uit de mens en niet uit de Heer. Al het goede dat is uit de mens, is het goede niet, ja zelfs is het boos voor zoveel als er van hemzelf en van de wereld in schuilt.
153. De echte naastenliefde en het echte geloof zijn zonder elke verdienste, want het verkwikkelijke van de naastenliefde is het goede zelf, en het verkwikkelijke van het geloof is het ware zelf. Daarom weten zij die in deze naastenliefde en dit geloof zijn, wat het niet-verdienstelijk goede is, niet echter zij die niet in naastenliefde en geloof zijn.
154. Dat men het goede niet ter wille van het loon moet doen, leert de Heer Zelf bij Lucas: ‘Indien gij hen lief hebt die u liefhebben, wat dank hebt gij? want de zondaars doen hetzelfde: hebt veeleer uw vijanden lief, en doet wel, en leent zonder iets weder te kopen, dan zal uw loon groot zijn, en gij zult zonen van de Allerhoogste zijn”, 6:32,33,34,35. Dat de mens niet het goede vanuit zichzelf kan doen dat het goede is, leert de Heer ook bij Johannes: ‘Niet kan de mens wat ook nemen, tenzij het hem gegeven is vanuit de hemel”, 3:17. En elders: ‘Jezus zei: Ik ben de Wijnstok, gij de ranken; zoals de rank niet vrucht kan dragen uit zichzelf, tenzij zij in de wijnstok gebleven zal zijn, alzo ook gij niet tenzij gij in Mij gebleven zult zijn; hij die blijft in Mij en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt gij niet wat ook doen”, 15:4-8.
155. Omdat al het goede en ware uit de Heer is en niets uit de mens, en omdat het goede uit de mens niet het goede is, volgt dat geen mens verdienste heeft maar alleen de Heer. De verdienste van de Heer is, dat Hij vanuit eigen macht het menselijk geslacht heeft gezaligd, en eveneens dat Hij degenen zaligt die het goede uit Hem doen. Vandaar is het dat degene in het Woord gerecht wordt geheten aan wie de verdienste en de gerechtigheid van de Heer wordt toegekend, en ongerecht degene aan wie de eigen gerechtigheid en verdienste wordt toegekend.
156. De verkwikkelijkheid zelf die in de liefde is van het goede te doen zonder het doel van beloning, is het loon dat blijft tot in het eeuwige, want in dat goede wordt de hemel en de eeuwige gelukzaligheid ingeboezemd uit de Heer.
157. Denken en geloven dat diegenen in de hemel komen die het goede doen en eveneens dat het goede moet worden gedaan om in de hemel te komen, is niet het loon als einddoel beschouwen, aldus ook niet verdienste stellen in de werken, want dit denken en geloven ook zij die het goede doen uit de Heer. Maar zij die zo denken, geloven en doen, en niet in de liefde van het goede ter wille van het goede zijn, die beschouwen en stellen het loon als einddoel.