Hemelse Leer
Hoofdstuk 9. Over het Geweten.
Over het Geweten.
130. Het geweten wordt bij de mens geformeerd vanuit het godsdienstige waarin hij is, volgens de opneming ervan van binnen in zich.
131. Het geweten bij de mens van de kerk wordt geformeerd door de ware dingen van het geloof en het Woord, of vanuit de leer vanuit het Woord, volgens de opneming ervan in het hart. Want wanneer de mens de ware dingen van het geloof weet en ze vat op zijn wijze, en daarna deze wil en ze doet, dan gewordt hem een geweten. De opneming in het hart is in de wil, want het is de wil van de mens die het hart wordt genoemd. Vandaar is het dat zij die een geweten hebben, vanuit het hart de dingen spreken die zij spreken, en vanuit het hart de dingen doen die zij doen. Zij hebben ook een niet verdeeld gemoed, want zij doen volgens dat wat zij verstaan en geloven het ware en goede te zijn.
132. Een volmaakter geweten kan bestaan bij hen, die in de ware dingen van het geloof meer verlicht zijn dan anderen, en die in een klaarder doorvatting zijn dan anderen, vergeleken bij hen die minder verlicht of in duistere doorvatting zijn.
133. In het ware geweten is het leven zelf van de geestelijke mens, daar immers is zijn geloof verbonden met de naastenliefde. Waardoor voor hen handelen vanuit het geweten is, handelen vanuit het geestelijk leven. Handelen tegen het geweten is voor hen handelen tegen hun leven. Vandaar is het dat zij in de kalmte van de vrede zijn en in de inwendige gezegendheid, wanneer zij volgens het geweten handelen, en in onrust en smart wanneer zij daar tegen handelen. Het is deze smart die wordt genoemd de knaging van het geweten.
134. De mens heeft een geweten van het goede en een geweten van het gerechte. Het geweten van het goede is het geweten van de inwendige mens, en het geweten van het gerechte is het geweten van de uitwendige mens. Het geweten van het goede is het handelen volgens de geboden van het geloof vanuit de inwendige aandoening. Maar het geweten van het gerechte is handelen volgens de burgerlijke en de zedelijke wetten vanuit de uitwendige aandoening. Zij die het geweten van het goede hebben, hebben eveneens het geweten van het gerechte, maar zij die slechts het geweten van het gerechte hebben, zijn in het vermogen het geweten van het goede op te nemen; en zij nemen het ook op wanneer zij zijn onderricht.
135. Het geweten bij hen die in de naastenliefde zijn, is het geweten van het ware, omdat het wordt geformeerd door het geloof van het ware. Bij hen echter die in de Liefde tot de Heer zijn, is het geweten van het goede, omdat het wordt geformeerd door de liefde van het ware. Het geweten van dezen is een hoger geweten, en het wordt genoemd de doorvatting van het ware vanuit het goede. Zij die het geweten van het ware hebben, zijn vanuit het geestelijke rijk van de Heer, maar zij die een hoger geweten hebben, dat de doorvatting wordt genoemd, zijn vanuit het hemelse rijk van de Heer.
136. Maar laten voorbeelden toelichten wat het Geweten is. Wie goederen van een ander bij zich heeft zonder dat de ander het weet, en zo zonder vrees voor de wet of voor verlies van eer en faam, daarmee winst kan maken als hij ze maar aan de ander terug geeft, omdat het zijn eigen dingen niet zijn. Deze heeft een geweten, omdat hij het goede ter wille van het goede doet, en het gerechte ter wille van het gerechte. Bijvoorbeeld ook dit, wie tot een functie kan komen, maar weet dat een ander, die ook daarnaar dingt, nuttiger voor het vaderland is, als deze aan de ander de plaats afstaat ter wille van het goede van het vaderland, zo heeft deze een goed geweten; aldus in alle overige dingen.
137. Uit deze dingen kan men opmaken, hoedanig degenen zijn die geen geweten hebben. Zij worden gekend vanuit het tegenovergestelde, zoals zij die om een of ander voordeel, kunnen maken dat het ongerechte als gerecht verschijnt, en dat het boze als goed verschijnt en andersom, die hebben geen geweten. Zij weten ook niet wat geweten is, en als zij worden onderricht wat het is, geloven zij het niet, en sommigen willen het zelfs niet weten. Zodanig zijn zij die ter wille van zichzelf en van de wereld alle dingen doen.
138. Zij die het geweten niet hebben aangenomen in de wereld, kunnen het geweten ook niet aannemen in het andere leven, aldus kunnen zij niet gezaligd worden. De oorzaak is deze, dat zij geen vlak hebben waarin de hemel invloeit en waardoor de hemel werkt, dat is, door de hemel de Heer, en hen tot Zich leidt; want het geweten is het vlak en de ontvanger [receptakel] van de hemelse invloed.