Hemelse Leer
Hoofdstuk 10. Over het Vrije.
Over het Vrije.
141. Al het vrije is der liefde, want wat de mens liefheeft doet hij vrijelijk. Eveneens behoort al het vrije tot de wil, want wat de mens liefheeft, dat wil hij eveneens. Omdat de liefde en de wil het leven van de mens maken, maakt ook het vrije dat. Uit deze dingen kan vaststaan wat het vrije is, namelijk dat het dat is wat van de liefde en de wil is, en vandaar het leven van de mens is. Vandaar is het dat hetgeen de mens van uit het vrije doet, hem toeschijnt zoals vanuit zijn eigene.
142. Vanuit het vrije het boze doen, schijnt als vrij, maar het is het slaafse, omdat dit vrije is vanuit de eigenliefde en vanuit de wereldliefde, en deze liefden zijn vanuit de hel. Zulk een vrije wordt ook daadwerkelijk verkeerd in het slaafse na de dood, want de mens die zulk een vrije had, wordt dan in de hel een geringe slaaf. Echter vanuit het vrije het goede doen, dat is het vrije zelf, omdat het is vanuit de liefde tot de Heer,en vanuit de naastenliefde, en deze liefden zijn vanuit de hemel. Dit vrije blijft ook na de dood en wordt dan waarlijk het vrije, want de mens die zulk een vrije had, wordt in de hemel zoals een zoon des huizes. De Heer leert aldus: ‘Een elk doende de zonde, is een knecht der zonde; de knecht blijft niet in het huis voor altijd; de zoon blijft voor altijd; indien de Zoon u zal hebben vrijgemaakt, zo zult gij waarlijk vrij zijn’, Joh. 8:34,35,36. Omdat nu al het goede is uit de Heer, en al het boze uit de hel, zo volgt dat het vrije is: geleid worden door de Heer, en het slaafse geleid worden door de hel.
143. Dat de mens het vrije heeft het boze en het valse te denken en eveneens van het te doen, voor zoveel als de wetten niet daarvan terughouden, is opdat hij kan worden hervormd. De goede en de ware dingen immers moeten worden ingeplant aan zijn liefde en wil, opdat zij deel van zijn levens worden. Dit kan niet geschieden tenzij hij het vrije heeft van zowel het boze en valse te denken als het goede en ware. Dit vrije wordt aan ieder mens gegeven uit de Heer; en wanneer hij het goede en ware denkt, dan plant de Heer, voor zoveel als de mens dan het boze en valse niet liefheeft, voor even zoveel dat goede en ware in zijn liefde en in wil in, aldus aan zijn leven, en zo hervormt Hij hem. Wat wordt ingezaaid in het vrije, dit eveneens blijft, maar wat wordt ingezaaid in het gedwongene, dit blijft niet, omdat het gedwongene niet is vanuit de wil van die mens, maar vanuit de wil van hem die dwingt. Vandaar ook is het dat je eredienst vanuit het vrije den Heer behaagt, niet echter de eredienst vanuit het gedwongene. De eredienst immers vanuit het vrije is een eredienst vanuit de liefde, maar de eredienst vanuit het gedwongene aldus niet.
144. Het vrije van het goede te doen, en het vrije van het boze te doen, verschillen zozeer van elkaar en staan zover van elkaar af — hoewel zij in de uitwendige gedaante eender verschijnen — als de hemel en de hel. Het vrije van het goede te doen is ook vanuit de hemel, en wordt het hemelse vrije genoemd, maar het vrije van het boze te doen, is vanuit de hel en wordt het helse vrije genoemd. Voor zoveel ook de mens in het ene is, voor even zoveel is hij niet in het andere, niemand immers kan twee heren dienen, Matth. VI : 24. Het blijkt ook hieruit, dat zij die in het helse vrije zijn, geloven dat het slavernij en dwang is niet het boze te mogen willen en het valse naar believen denken. Maar zij die in het hemelse vrije zijn, gruwen ervan het boze te willen en het valse te denken, en indien zij daartoe werden gedwongen, dit marteling zou zijn.
145. Omdat vanuit het vrije handelen de mens toeschijnt zoals vanuit zijn eigene, kan vandaar het hemels vrije ook het hemels eigene worden genoemd; en het helse vrije kan het helse eigene worden genoemd. Het helse eigene is het waarin de mens wordt geboren, en dit is het boze. Maar het hemelse eigene is het waarin de mens wordt hervormd, en dit is het goede.
146. Vanuit deze dingen kan vaststaan wat de vrije keuze is, namelijk dat het is vanuit beschikking of vanuit de wil het goede doen. Diegenen zijn in dit vrije, die door de Heer worden geleid, en dus het goede en het ware liefhebben ter wille van het goede en het ware.
147. Hoedanig vrije de mens heeft, kan hij weten vanuit het verkwikkelijke wanneer hij denkt, spreekt, handelt, hoort en ziet, want al het verkwikkelijke is der liefde.