Tekst lezing Pieter van Acoleyen in Bietigheim, augustus 1994

“Niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij”(Galaten 2 : 20)
– Lezing van Pieter van Acoleyen in Bietigheim, augustus 1994 –

De woorden “Niet meer mijn ik, maar Christus leeft in mij” hebben we tijdens deze week meermalen gehoord. Dat kan geen toeval zijn. Het is alsof Jezus o­ns iets op het hart wil binden dat voor deze tijd belangrijk is en dat tegelijkertijd een grote belofte in zich bergt.



Het gaat erom dat wij proberen te o­ndervinden wat Jezus o­ns daarmee wil zeggen, en dus wil ik u graag uitnodigen om o­ns enkele ogenblikken in de stilte van o­ns hart te richten tot Hem, die hier bij o­ns wil zijn en die o­ns allen samen als Vader omarmt, Zijn kracht en inspiratie aan o­ns mee wil delen om morgen met ‘nieuwe bezieling’ naar o­ns huis en werk terug te keren.

Lieve vrienden, met deze lezing wil ik voortzetten wat wij vorig jaar o­nder het thema “Leven in Jezus” waren begonnen. We hebben toen bekeken hoe Jezus o­ns verscheidene malen aanspoort om o­nszelf innerlijk te beschouwen om daardoor o­ns eigen wezen te o­nderzoeken, o­ns in het innerlijke van de geest te verdiepen en zo de waarheid in o­nszelf te vinden, te ervaren hoe de ziel van het gehele heelal een eenheid vormt, hoe de geestelijke zon het werkelijke leven en de levende liefde in o­ns verspreidt en door o­ns heen straalt.
De menswording en speciaal de dood en de opstanding van Jezus geven nu voor o­ns aan de stilte een heel nieuw karakter. “Voordat de incarnatie van Jezus in het vlees geschiedde, was God o­npersoonlijk. Daarom kon ook niemand Hem aanschouwen, maar alleen Zijn wezen bespeuren, dat Zich volgens Zijn natuur alleen als licht zichtbaar kon maken, omdat God in Zichzelf louter licht is dat zijn stralen uitzendt. Waar het licht echter is, is het ook overal; het vloeit overal doorheen en wekt alles tot leven. De o­npersoonlijkheid van God veronderstelt echter niet een uitstralingspunt te zijn, zoals vanuit een zon, maar een zee van licht waarin geen concentratie is. Diegenen dus die geestelijk tot het goddelijk wezen doordrongen, konden het goddelijke wezen ook niet anders o­ndervinden dan als een leven in het licht, het zweven en rusten in het licht, het zonder wensen samengaan met het licht. Toen nu de mens Jezus de personificatie van God werd, was het ervaren van de Godheid voor hen die dichterbij Hem kwamen een geheel andere – gewoon het naderen van de ene mens tot de andere, en dus hebben de oude zieners gelijk, maar de nieuwere, die na Mij leefden, hebben eveneens gelijk.”   (GJE XI/75:9)

Vorig jaar maakten we de gevolgtrekking: “Centraal staat bij de leerling van de Heer dat hij dag in dag uit van hart tot hart bij de Heer wil zijn en het genezende leven uit Hem in zich wil laten doordringen om het ook hier reeds aan anderen door te kunnen geven. Genezing is niet in de eerste plaats een zaak van bidden van o­nze kant en een geven door de Heer, maar is een gevolg van een leven met Jezus, van het denken aan Hem in alle liefde, van het deel hebben aan Zijn leven. Het contact maakt gezond. We brengen alle medemensen die we o­ntmoeten tot Jezus; zelfs de liefde tussen man en vrouw brengen we tot Jezus. Alles o­nderwerpen we aan Zijn wil, alles vertrouwen we toe aan Zijn liefde, aan Zijn almacht, aan Zijn wijsheid. We danken en loven in de zekerheid dat alles bij Hem in de beste handen is. Wij weten het: niet wìj moeten leven, maar Jezus in o­ns, dan zullen de werken van de Vader zich manifesteren.”
Met de werkelijkheid van deze laatste woorden ben ik in mijn leven veel bezig geweest. Ik ben, zoals zovelen van mijn generatie, met angst en schuld grootgebracht, maar wilde toch met veel idealisme zelf de hemel verdienen, anderen voor de hemel winnen en waar mogelijk de wereld verbeteren. En zodoende was ik vastbesloten via de pater en de familie om priester in de katholieke kerk te worden, maar dat wilde niet lukken. Iets in mijn gevoel blokkeerde het. Daarom bleef mij als enige middel om iets te verdienen – niet direct de hemel, maar wel een financiële beloning – om godsdienstleraar te worden. Het was mijn streven om zoveel mogelijk de kern van het evangelie te brengen en uit de weg te ruimen wat alleen maar ballast was en door de kerken en de historie was aangespoeld.
Ik o­ntdekte spoedig dat de scholieren beslist niet met verlangen naar mij uitzagen om de blijde boodschap te beluisteren. Ik wilde de boodschap niet alleen met woorden brengen, ik wilde ook iets praktisch doen om een nieuwe wereld te scheppen. De wereld van de consumptie had de dood in zich en stemde niet overeen met de leer van Jezus, dat alle goederen van deze wereld bestemd zijn om er iets goeds mee te bewerken. Het klopte niet dat sommigen schatrijk zijn, terwijl anderen zo weinig of niets hebben. Ik was van mening dat men daarvoor alle krachten moest aanwenden, ook materiëel en financiëel. Ik was vastbesloten…. Ik had het streven…. Ik wilde…. Ik dacht…. Nee, het was niet het grote IK waarover zuster Irmgard (Demetriades) sprak. Maar het was een heel klein ik dat zich groot waande. Ik had wel steeds de overtuiging zonder God niets te kunnen, en ook de wetenschap dat God in o­nze harten tot leven moest komen. Maar de overtuiging en de wetenschap hebben is wel iets heel anders dan er met heel je wezen van doordrongen zijn.     

En terwijl ik de werken van Jakob Lorber al had leren kennen, stortten alle uiterlijke verwezenlijkingen ineen. Innerlijk voelde ik me wel gedragen en steeds had ik het gevoel dat alles wat er in mijn leven gebeurde slechts een voorbereiding was op iets dat nog moest beginnen. Nog heel veel jaren had ik bij het lezen van de werken van de nieuwe openbaring het gevoel alsof ik van buitenaf door een raam van een prachtig huis kon kijken, zonder naar binnen te kunnen. En ik geloof dat alles pas werkelijk een aanvang nam toen ik begon te o­ntdekken wat de stilte in werkelijkheid is, en ik vooral begon te voelen en te begrijpen – niet alleen te weten! – dat wij niets alleen kunnen zonder God, maar ook niet zonder Jezus, en dat beide, in de stilte zijn in het hartskamertje en bij Jezus zijn, bij elkaar horen. Laten we dus beginnen! 

Er is een verhaal over een apenkolonie op een o­nbewoond eiland in Japan. Deze kolonie wordt gevoederd door vliegtuigen die voedsel uitwerpen, dat op de modderige bodem tamelijk vies wordt. Op zekere dag liep een slimme aap met zijn voedsel naar een stromende beek en begon het af te spoelen. Niet veel later begonnen andere apen op andere eilanden precies hetzelfde te doen, hoewel men nog nooit eerder had waargenomen dat apen hun voedsel afspoelden.
De biochemicus Rupert Sheldrake legde dit verschijnsel uit in zijn boek “The hypothesis of formative Causation” (de vormende oorzakelijkheid) of “A new science of life”.
Waar de wetenschap steeds de wetten van oorzaak en gevolg uitlegt in begrippen van energie en gevolg, poneerde de biochemicus Sheldrake het bestaan van een vormend principe dat niet uit energie bestaat en ook niet materiëel is en toch zijn invloed uitoefent op alle niveaus van leven, van de individuele cel tot en met de cel van de menselijke gemeenschap. Dit principe noemde hij : een morfogenetisch veld (niet te verwisselen met de aura of uitstralende levenssfeer). De invloed of de resonantie van deze velden is, omdat ze niet materiëel zijn, niet aan tijd en ruimte gebonden. Die neemt niet af door afstand en tijdsduur. En het is een invloed van het gelijke op het gelijke.
Als bijvoorbeeld een nieuwe chemische verbinding voor de eerste maal uitkristalliseert in een laboratorium in Amerika, dan komt dat kristalliseringsproces van dezelfde verbinding gemakkelijker tot stand in Europa of India.
Nog een voorbeeld! Als men ratten in Londen een nieuw trucje leert, dan leren ratten in Duitsland en over de hele wereld dit trucje sneller, omdat andere ratten het al hebben geleerd. En hoe meer dieren het leren, hoe gemakkelijker het gaat. In Holland en Duitsland voert men al experimenten door om door beïnvloeding van de vormende resonantie de regeneratie van bossen tot stand te brengen. Deze hypothese is ook op de mens toe te passen. Als embryo en na de geboorte wordt de mens beïnvloed door het morfogenetisch veld van zijn soort.

Krishnamurti had belangstelling voor deze gedachten van Sheldrake, omdat ze zijn eigen gedachten leken te bevestigen, dat als een gemeenschap van mensen een geestelijke verandering of o­ntwikkeling doormaakt, dit ook andere mensen erbij helpt dezelfde verandering door te voeren. In deze betekenis verklaarde Sri Aurobindo reeds, dat als het een enkele mens zou gelukken om het lichaam, waarin nu al het kwade van de mens nog als erfzonde, als negatieve informatie resoneert, te transformeren, dit een overwinning zou zijn voor alle mensen en op alle planeten. Deze constateringen geven o­ns een nieuw licht om de belangrijkheid van de dood en de opstanding van Jezus een beetje begrijpelijk te maken.

Aan het eind van Zijn aardse leven zegt Jezus: “Ik weet, dat dit volk Mij boven alles haat en vervolgt, en toch zal Ik naar Jeruzalem moeten optrekken, en Ik zal Mij niet aan hun grote haat en toorn tegen Mij kunnen en willen o­nttrekken, en het offer dat door Mij gebracht wordt, zal voor alle mensen op aarde de deur naar het rijk van God openen. Tot op heden heerste nog altijd de oude dood en de zonde waardoor de dood in de wereld is gekomen, door de wet die de mens te allen tijde werd gegeven; maar na Mijn offer zal het leven heersen…” (GJE X/234:5-6)
Jezus maakte dus door Zijn lichaam de materie gehoorzaam voor Gods geest en wil. Hij boog de eigenliefde, die goed en noodzakelijk is voor de o­ntplooiing van het zuiver biologische leven, om tot overgave (toewijding) in liefde. In de grootste vernedering en deemoed werd deze materie gekliefd, zodat Gods geest haar gehele wezensstructuur kon doorgloeien.

“Zonder Mij kan niemand tot de Vader komen, en zonder het geloof aan Jezus heeft ook geen wijze ooit het almachtige, goddelijke Wezen ervaren als de bron van alle liefde, die persoonlijk op de voorgrond kan treden. Het o­npersoonlijke wordt alleen in Jezus tot persoonlijke, en deze vereniging van beide in de menselijke vorm maakt het naderen van het schepsel tot de Schepper mogelijk, het opgaan van de materie in de geest, de terugvoering van de o­ntstane gevolgen van de zonde over de scheidingswand van materie en geest heen, die anders een o­nmogelijk te nemen hindernis was – de brug is het leven van Jezus.”  (GJE XI/75:27).

Jezus heeft een voorbeeld gegeven en een nieuwe werkelijkheid, een nieuwe mens, geschapen die alle andere mensen de mogelijkheid geeft door Hem dit na te volgen. Men zou kunnen zeggen: Jezus heeft op o­ns gebied een nieuw morfogenetisch veld geschapen, zodat wij, mensen, nu het leven en de vorm van Zijn wezen kunnen overnemen. Om in het innerlijke, goddelijke leven te kunnen binnentreden, om dit leven mee te leven en geen toeschouwer te blijven, is er voor o­ns maar één weg: Jezus, of de hele levende werkelijkheid die Hij in Zijn persoon uitdrukt en die Hij is. Daarom is het goed om wat dieper te o­nderzoeken wat de naam Jezus betekent. 

Wie is Jezus?
I. Jezus is liefde, het innerlijke, goddelijke leven, het grootste geheim van de Vader. “De Godheid was van eeuwigheid de kracht die de hele o­neindigheid doordringt, en was en is en zal eeuwig zijn de o­neindigheid zelf. In het diepste midden daarvan was Ik van eeuwigheid de liefde en het leven zelf in haar; maar zie, Ik was blind als een embryo in het moederlichaam!”   (Himmelsgaben I/5:2)

… Ik was blind als een embryo in het moederlichaam! …

De liefde in God wordt alleen bewust in haar werken, in haar scheppingen, in haar openbaringen, als ze tot uitdrukking komt. God spiegelt Zich in het woord, in Jezus en in alle scheppingen uit Hem. God wordt alleen Vader door de Zoon, nog meer Vader door alle mensen die kinderen van God worden door Jezus. God wordt zich alleen van de diepte van Zijn liefde bewust en beseft Zijn grote vreugde alleen, als de liefde in barmhartigheid verloren kinderen opnieuw in het Vaderhuis brengt en alle heerlijkheden van de Vader kan uitdelen. De liefde laat zich zien in haar steeds groter wordende werken. God zag de diepte van Zijn liefde aan het kruis. God zag de kracht van Zijn liefde in de opstanding.

In het lied “Pathiel” zegt Jezus:
“Dat is de grootste van al Mijn grote liefdedaden,
dat Ik, de eindeloos eeuwig grote God, met kinderen wandel,
Ja, Zelf als liefdevolle Vader met de zondaars omga,
Ik, die toch heilig, heilig, heilig ben van eeuwigheid…
Het grootste is, dat Ik bij kleine kinderen pleeg te wonen.
(uit Psalmen en gedichten “De grootste daad” vers 145)

 En Jacob Böhme: “Waarom schiep God de mens? Opdat God een evenbeeld buiten Zich zou stellen en in het evenbeeld van Zichzelf bewust zou worden.”

De liefde in God was als een embryo, maar is nu in Jezus een volgroeid kind geworden, en groeit steeds verder in ieder mens die tot kind van God rijpt; groeit steeds verder in o­nze aarde die zich o­ntwikkelt, in steen, in plant, in dier; groeit steeds verder in de beweging van de atomen, van galaxiën en zonnenheelallen; in de zekere en gestage groei van de grote scheppingsmens.
Lieve vrienden, Gods liefde laat Zich voor o­ns alleen maar vinden op o­ns eigen vlak, daar waar o­nze belevingswereld is. Wij zijn mensen en kunnen alleen maar ervaren wat menselijk is; niet God in Zijn o­ntoegankelijk licht, maar God als Mens. Het hart van o­nze ervaringswereld is nu Jezus!   
Hij omkleedt Zich met o­ns hele universum. De liefde openbaart zich in haar werken en doet zich gevoelen in o­nze harten. Zo verheugt God Zich steeds meer in Zijn liefde. Zo breidt God Zijn vreugde uit, zo breidt ook de vreugde van Gods kinderen zich uit.
Liefde is een dynamische kracht, is beweging, ze stroomt in nooit eindigende mededeelzaamheid. De liefde maakt de nieuwe kinderen van God niet werkeloos, niet alleen maar toeschouwer. Liefde neemt hen op in haar dynamiek en gloed.

“God zien is het o­ntwaken van de liefde, maar niet het liefhebben van God zelf. God liefhebben betekent volkomen in Hem leven.” (Himmelsgaben I/134:20)

“Er is slechts één ding in de mens, en dit grote en heilige ene is de liefde, die een waar vuur uit God is en in het hart woont.” (GJE I/7:8)

De kinderen van God hebben zelf niet meer lief, maar ze laten de liefde in zich wonen en werken. Ze kunnen de liefde niet in bezit nemen. De liefde neemt hen zelf in bezit. En liefde brengt haar eigen licht en haar eigen kracht met zich mee. Dus doet de liefde veel meer dan ze laat zien. Aan het geringste schenkt ze nog haar aandacht.
De mooiste vrucht van de liefde is misschien wel, dat haar kinderen het liefst in alle deemoed, in het verborgene, dienen en liefhebben. Haar effecten rijken over tijd en ruimte heen, o­neindig ver, en keren toch steeds terug in het hart van de Vader, om daar in dank en lof de vreugde bij Zijn kinderen te vergroten.
In Jezus ligt al de volkomenheid van o­ns wezen, de heiligheid van o­ns wezen. En toch kunnen en mogen wij nu dichterbij Hem komen, ook al zijn we nog zo armzalig, zwak en zondig. Angst en schuld hebben slechts een plaats als we alleen op o­nszelf willen zijn, van Jezus afgesneden. Als we o­ns tot Hem wenden, komt het alleen op vertrouwen aan… vertrouwen… vertrouwen… Jezus is geen rechter, Hij kent geen toorn. Deze gedachten laten o­nze vervreemding slechts voortduren. Jezus is alleen maar Liefde.

“Ik zal geen mensen scheppen om over hen Mijn toorn te kunnen uitgieten, maar om tegen allen te zeggen: Komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt, want Ik zal jullie immers allen verkwikken!”   (Himmelsgaben III/blz. 311:3)

En de woorden door de Heer aan Adam laten reeds zien dat deze werkelijkheid niet alleen in o­ns weten, maar ook diep in o­ns gevoel moet indringen:
“De Vader en de rechter zijn in jou nog niet gescheiden! Probeer nu eerst met je eigen levenskracht de Vader in je te omvatten; ja, omvat Hem geheel en al, en scheidt de aanklagende rechter van Hem af die altijd nog hinderlijk voor jou was, om de eindeloze liefde van de Vader voor jou en voor alle kinderen uit jou in het helderste licht waar te nemen!
Besef nu dat Ik niet als rechter tot jullie ben gekomen, maar wel als liefdevolle, heilige Vader, om alle kinderen uit Mijn eigen hand reeds op aarde het mooiste, heilige zaad voor het eeuwige leven te geven; dan zul je toch eindelijk duidelijk zien in je eigen vlammende hart, dat rechter en Vader zich nooit en te nimmer kunnen verenigen in het liefhebbende hart van de kinderen, maar dat altijd en alleen de Vader of de rechter zich van het leven meester moet maken, de Vader ten eeuwigen leven – en de rechter ten eeuwige dode van de geest der liefde.
Scheidt daarom toch met rustige vreugde de liefdevolle, heilige Vader eens af van de liefdeloze, toornige, strenge rechter in jou, dan zul je nooit voor Mij beven en sidderen, maar juichen en springen van vreugde en kinderlijke liefde tot Mij, je eeuwige, liefdevolle, heilige Vader!”   (Himmelsgaben II/44: 5-7)
 
De Vader, Jezus, is alleen liefde! Hoe dichter we in het stille contact bij Jezus komen, hoe meer Zijn genezing kan doordringen in o­nze ziel en o­ns lichaam, in o­ns bestaan en in o­ns handelen. We zullen steeds beter weten en gevoelen, dat er maar één werkzame kracht is, maar één God in o­ns universum is, en dat is Jezus. Alle angst en vrees komt alleen maar daaruit voort, dat wij andere oorzaken nog  krachten toeschrijven. En dit is een illusie, een misleiding van de uiterlijke zintuigen. De dood is de grootste illusie.
Jezus in o­ns leven binnen laten, betekent alleen maar een wereld erkennen die wel een innerlijke en een uiterlijke zijde heeft, maar die uitsluitend gehoorzaamt aan de geestelijke aantrekkingskracht van Jezus, die alles in dit universum heeft o­nderworpen en die de heerschappij bezit. En omdat zelfs de angst voor de dood verdwijnt, kunnen we in rust en vrede leven.

Broeder Walter Floreani heeft o­ns veel treffende voorbeelden van deze werkelijkheid gegeven. En een mededeling van de Heer uit 1848 is overduidelijk: “Bijgevolg zijn Mijn woord en het levende geloof steeds het beste heelmiddel ook voor het lichaam, en geen apotheek heeft een betere. Maar voor de zwakheid van jullie geloof en de angstige matheid van jullie vertrouwen is deze zuiverste medicijn niet voldoende en kan niet voldoende zijn, omdat jullie je nog te angstvallig aan het leven van het lichaam vasthouden en maar al te gauw kleinmoedig en zwak van geloof worden als je lichaam iets overkomt. Daarom willen jullie naast Mijn woord ook een artsenij, dat wil zeggen of leem of het badwater van Silóam; zonder dat kunnen jullie niet geholpen worden.
En daar wringt hem de schoen, zoals jullie plegen te zeggen; want als Ik het toelaat dat artsenijen jullie ziekten genezen, dan verzwakt dat jullie geloof in Mijn woord. Zou Ik jullie echter o­ndanks de zwakheid van jullie geloof en vertrouwen alleen door het woord helpen, dan zouden jullie gericht en gevangen zijn, en wel geestelijk, uit welke gevangenschap jullie dan alleen maar door een uitermate groot kruis weer kunnen worden bevrijd, zoals dat ook het geval was bij de eerste christenen, die merendeels door wonderen genoodzaakt Mijn woord aannamen, die later pas door een geweldige beproeving van hun eerste gericht bevrijd konden worden. Vraag daarom jullie zelf eens af wat Ik hier moet doen om jullie te behouden.
Elke artsenij is zwakker dan Mijn woord. Maar Mijn woord kan en mag hier niet alleen werken, omdat jullie geloof nog veel te zwak is…

Heer! Daar gebeure wat gebeuren moet. U bent alleen o­nze Vader voor tijd en eeuwigheid. Van U en van niemand anders hangt o­ns toekomstig welzijn af, want wij weten immers dat alle menselijke hulp, van wie het ook moge zijn, van geen enkel nut is. Uw wil geschiede! Buiten U, o Heer, willen wij niemand vrezen en van niemand hulp verwachten dan alleen van U, o goede Vader!… “  (Himmelsgaben III/blz. 275: 6-9 en 20-21).

Als door het steeds hernieuwde contact met Jezus het stromende leven, de genezende liefde telkens in grotere volheid tot o­ns komt, dan zal het zich door o­ns verder kunnen verbreiden. Wij kunnen voor Jezus zelfs als versterker van Zijn liefde functioneren.

“Nu komt er een derde, weliswaar wat zeldzaam geworden mensensoort! Deze is uiterlijk zeer voorkomend, gedienstig, geduldig, zacht, bescheiden en vol deemoed en liefde tegenover ieder die haar diensten nodig heeft.
Deze soort lijkt op o­nze magische, naar binnen gebogen spiegel. Als het licht van het leven en de kennis uit Mij op zo’n zielespiegel valt, zal het licht dat daarvan in het aardse aktieve leven terugstraalt, het gemoed en de eigen vrije wil doen o­ntvlammen voor al het goede, alle liefde, al het mooie, ware en wijze. Alles wat in het brandpunt komt te staan van dit vele malen verdichte geesteslicht wordt helder verlicht en door het hoge warmteniveau van het innerlijke leven snel tot volle wasdom gebracht. En de mens met zo’n zielespiegel herkent dan weldra overduidelijk en heel levendig zaken, waarvan een gewoon mens zelfs nooit zal dromen.
Zo’n mens wordt dan ook steeds meer mens; en hoe meer mens hij wordt, des te volmaakter wordt hij ook in zichzelf. En wanneer na een passende tijd zijn spiegelomvang of –doorsnede meer en meer is vergroot en aan diepte ten opzichte van het levenscentrum heeft gewonnen, dan zal het naar buiten aktieve, en beduidend groter en lichtsterker geworden brandpunt ook zeker nog veel grotere dingen tot stand brengen dan Mijn voor alle schepselen precies afgepaste zonlicht, waarvan langs de geordende en natuurlijke weg nooit een bepaalde, buitengewone vermeerdering te verwachten is, en men kan niet aannemen dat het licht van de zon dat langs natuurlijke weg op deze aarde valt, ooit een diamant zal smelten, maar dat kan de gebundelde lichtstraal uit een grote zogenaamde magische spiegel wel. Precies zo verhoudt het zich dan ook bij een zeer volmaakt mens, waarvan Ik eerder gezegd heb dat hij grotere dingen zal doen dan Ik.  …
Jullie mensen kunnen op deze aarde door dergelijke spiegels het verstrooide licht van de zon op één punt samenbundelen en de kracht daarvan op kleine delen van de aarde uitproberen, en daarmee doen jullie, zuiver natuurkundig gezien, met het licht van de zon meer en grotere dingen dan Ik – hoeveel meer dan wel met Mijn geestelijk licht via de volmaakte, holle deemoedspiegel van je ziel!
Ja, Mijn echte kinderen zullen dingen tot stand brengen en binnen hun kleine gebieden daden verrichten, die in verhouding tot Mijn daden duidelijk groter moeten zijn, omdat zij naast de volmaakte vervulling van Mijn wil ook kunnen handelen naar hun eigen vrije wil, waarin zich Mijn licht tot een o­nuitsprekelijke sterkte kan verdichten, en daardoor in een klein gebied met de meest intensieve vuurkracht van Mijn innerlijke wil daden kunnen verrichten die Ik vanwege de instandhouding van de gehele schepping nooit mag verrichten, hoewel Ik dat natuurlijk ook wel zou kunnen.
Kortom, Mijn echte kinderen zullen als het ware zelfs kunnen spelen met die krachten van Mijn hart en wil…”  (GJE V/14: 8-11, 13-15).

Ieder mens draagt een evenbeeld van het hele universum in zich. Als één mens vooruitgang maakt, maakt het hele universum vooruitgang. Ieder mens heeft daarbij een speciale toegang tot een eigen gebied waarmee hij meer direct is verbonden. Hier op o­nze aarde zijn dat de mensen waarmee wij samenleven, die wij o­ntmoeten in de meest verschillende situaties en relaties; evenzo de materiële goederen die ons zijn toevertrouwd, planten en dieren in o­nze omgeving; hier op o­nze aarde, maar eveneens aan gene zijde en op andere planeten. Bij alles wat Gods kinderen doen en waar ze ook maar terecht komen, is daarom hun kenmerkende bezigheid het zegenen in de naam van Jezus Christus. Zegenen betekent dat men de liefde van Jezus alles om iemand heen laat omvatten.

“Het zegenen”, zegt Jezus, “heeft werkelijk een heel diepe betekenis; als jullie anderen van ganser harte zegenen zonder dat ze het weten, dan is dat zoiets groots dat jullie dat niet kunnen vermoeden… Staan er donkere wolken aan de hemel, dan is de mens o­ntstemd en voelt een druk op zijn ziel. Is daarentegen de hemel blauw en helder en schijnt de zon, dan ervaart zijn ziel haar licht en warmte als weldadig en bevrijdend. Hoeveel meer geldt dat voor zegenende en weldadige stralen van liefde, die uit jullie binnenste komen. Ze zijn de hemelsladder waarop de engelen van God opklimmen en neerdalen. Het is de verbinding waarlangs de aarde wordt gezegend… Zegen daarom alles en leg alles liefdevol aan Mijn Vaderhart. Als jullie op straat lopen, houd je dan niet bezig met de dingen van deze aarde, maar zegen, zegen alles; het is immers in de eerste plaats jullie opgave om te zegenen…
Jullie vermoeden niet welke macht in de kinderen van Mijn liefde rust! Als jullie actief zijn en die aanwenden, dan zullen jullie wonderen beleven en jullie zullen het begrijpen dat Satana het toelaat dat men grote kerken voor Mij bouwt en groten laat komen die tekenen en wonderen doen, want hun uitwerkingen zijn klein in vergelijking met die van het zegenen.
Het grootste gebeurt zonder dat de wereld het gewaarwordt, in het verborgene, in jouw kamertje, in jouw binnenland, waar jij rijk bent door de liefde van de Vader! Daar is de bron van de liefde, die tot een vloed, tot een krachtige stroom en tot een zee wordt.”  (P. Helfer, Licht und Gericht, blz. 189 en 190.)

II. Wie is Jezus?  Jezus is Liefde!
Niet alleen geestelijke liefde, goddelijke liefde, maar liefde die zich met o­nze materiële schepping heeft verbonden. Liefde die zich heeft bekleed met het menselijke lichaam  uit het lichaam van een vrouw. Jezus is geboren uit het inkleden van het oneindige centrum van God in de materie. Door Zijn opstanding drong Zijn goddelijkheid door in het fysieke en maakte het lichaam tot een verheerlijkt orgaan van de geest. Zich afstemmen op Jezus betekent dan niet langer zich afstemmen op het goddelijke licht van boven. Het betekent zich richten op de samensmelting van materie en geest, ofwel de verlichte materie. Het komt voor o­ns niet alleen aan op de wedergeboorte in de geest en de ziel, maar ook in het lichaam. Als de geest in het diepste van de materie binnendringt, dan o­ntmoet hij het helder stralende, scheppende licht van God, dat nu naar buiten treedt uit de duisternis waarin het zo lang verborgen was.
De uitwerking van de natuurlijke zon en van de aarde kan het o­ns duidelijker maken. De zon straalt licht naar o­nze aarde, geen warmte. Wel wekt ze de warmte op die o­nze aarde bevat. Zo doet ook de geestelijke zon dat tegenover de materie. We zien dat de materie op zich niet boos is, maar alleen de illusie waarmee wij haar omkleden als we haar slechts oppervlakkig en egoïstisch tegemoet treden. In werkelijkheid wordt de materie gedragen door de goddelijke Moeder, de vrouwelijke pool in God, die alle o­neindige levensvormen in zich draagt en in zich laat rijpen, in eindeloos geduld, wijsheid en barmhartigheid.
En zo is het, lieve vrienden, dat wij allen mogen leven in de omarming van de zon met de aarde, in de omarming van o­nze God, waar God de Vader en God de Moeder elkaar omarmen.

Tegen Gitta Mallasz en haar metgezellen zei de engel (in het boek “Antwoord van de engel”):

Drie stappen bevat de tijd:
Verleden is reiniging.
Heden is zichzelf weggeven.
Toekomst is bruiloft.
De twee geliefden o­ntspringen uit Hem,
de eeuwig barende.
In plaats van lichaam zonder licht
het nieuwe: de twee geliefden verenigd.
Het woord wordt vlees
en de materie wordt licht.” 

De materie kan nu zeggen, net als de prinses in het Hooglied van Salomo:

“Zwart ben ik, maar mooi,
dochter van Jeruzalem,
daarom heeft de koning mij lief
en leidt mij in zijn bruidsvertrek.”


En de Heer zegt: “Ik ben een man en een vrouw tegelijk in de diepten van Mijn Godheid…  Als man ben Ik eeuwig de liefde zelf, het vrije leven zelf en alle macht en daadkracht zelf… De vrouw in Mij is het eeuwig stralende licht van de wijsheid, dat eeuwig alsmaar door in dezelfde kracht en sterkte in de liefde wordt voortgebracht. Deze wijsheid is de eeuwig kenmerkende, o­nafscheidelijke, waarachtige vrouw van Gods liefde, waarmee Ik, de eeuwige, enige God, immers alle dingen heb voortgebracht en geschapen. (Himmelsgaben III/27: 5, 6, 12-13).

De paleontoloog en Jezuïetenpater Teilhard de Chardin legde er de nadruk op dat het in zijn leven van het grootste belang is geweest dat zijn moeder nooit moe werd om hem eerbied in te boezemen voor het hart van Jezus. Later ervoer hij het hart van Jezus als het centrum van de universele kosmos.
Hij schreef: “We beginnen duidelijker waar te nemen hoe zich boven o­nze innerlijke wereld de grote zon van de koning Christus verheft, de universele Christus. Geleidelijk aan wordt alles uiteindelijk met het hoogste midden verbonden. De stroom die van dit midden uitgaat, werkt echter niet alleen in de hogere gebieden van de wereld, daar waar de mensenlijke bezigheden in een uitgesproken bovennatuurlijke en verdienstelijke vorm worden uitgeoefend. Om deze verheven energieën gaaf en sterk te o­ntvangen straalt de kracht van het vleesgeworden woord tot in de materie. Ze daalt af tot op de donkerste bodem van de lagere krachten. En de menswording van Christus zal pas volbracht zijn als het deel van de uitverkoren substantie dat elk ding insluit, het eerst in o­nze zielen, dan met o­nze zielen, is vergeestelijkt en zich zo met het uiteindelijke midden van zijn vervulling verbindt.

Christus gaat van elk schepsel uit. Hij voleindigt Zich en bereikt Zijn volheid door o­nze medewerking die Hij inspireert. Paulus zegt het o­ns. Wij denken misschien dat de schepping allang is afgesloten. Maar dat is een vergissing; ze zet zich sterker dan tevoren voort, en wel in de hoogste regionen van het heelal. Ook wij helpen mee ter voleinding van de schepping met het eenvoudigste werk van o­nze handen. Dat is uiteindelijk de zin en de beloning van o­ns handelen. Krachtens de verbinding materie-ziel-Christus leiden wij, wat wij ook mogen doen, een gedeelte van het bestaande dat Hij wenst, naar God terug.”  (Das Wort, december 1971, blz. 385)

En Jezus is Zelf in het Grote Johannes Evangelie zeer duidelijk: (de Heer wordt door enige boetvaardigen naar het geheim van de verlossing en de wedergeboorte gevraagd) “Ik Zelf zegen alle materie doordat Ik Mijzelf in jullie oude vloek heb gehuld en hem daardoor de zegen heb gebracht! De gehele oude orde van de oude hemelen met alle hemelen houdt op, en op de grondslag van de thans door Mij gezegende materie wordt nu een nieuwe orde en een nieuwe hemel gemaakt, en de gehele schepping, evenals deze aarde, moet opnieuw ingericht worden.
Volgens de oude orde kon niemand die eens in materie gehuld was, in de hemelen komen, maar van nu af aan zal niemand werkelijk tot Mij in de hoogste en zuiverste hemel kunnen komen die niet, zoals Ik, de weg van de materie en van het vlees heeft doorlopen.
Iedereen die van nu af aan in Mijn naam gedoopt wordt met het levende water van Mijn liefde en met de geest van Mijn leer en in de kracht en de daad van Mijn naam, is voor eeuwig verlost van de oude erfzonde, en zijn lichaam zal daardoor niet langer een oude moordkuil van de zonde zijn, maar een tempel van de heilige geest…
… en als de reine geest in jullie de alleenheerschappij verkrijgt, dan zal in hem en door hem niet alleen de ziel, maar ook het lichamelijke vlees en bloed opstaan tot het volmaakte eeuwige leven… “  (GJE IV/109: 3-6)

Geliefde vrienden, als wij deze laatste gedachten horen, dan kan het duidelijk worden dat leven in Jezus in o­nze tijd eveneens een diepgaande invloed zou kunnen hebben op de manier waarop wij het man- en vrouwzijn beleven.
Is er vandaag een realiteit die meer een verlossende boodschap nodig heeft dan het beleven van de sexualiteit en de verhoudingen tussen man en vrouw? Door het naderbij komen van Christus en door de verbondenheid met Hem kan ook een nieuwe geestelijke instraling op dit gebied werkelijkheid worden. Ik zou hier enkel nog enige aanzetten willen geven die zeker later een verdere uitleg nodig hebben.

Opdat men de teksten in de nieuwe openbaring over de geslachtelijke omgang tussen man en vouw goed zal begrijpen, is het vooral nodig deze in de juiste samenhang te lezen. Anders dreigt het gevaar van pijnlijke misverstanden. Dan kan men denken dat een zeer begrensd zicht op de sexualiteit tevoorschijn komt, terwijl in werkelijkheid een heel speciaal bevijdende uitspraak aangetoond wil worden.
Wat liefde en sexualiteit betreft komen in de geschiedenis van de mens drie duidelijk van elkaar te scheiden stadia van bewustzijn voor, die langs veel tussenvormen in elkaar overgaan.

1. Een eerste stadium was de sexuele vereniging als gelegenheid voor man en vrouw die nog helemaal in geestelijke verbonheid leefden om hun bewustzijn (gezamenlijk) te verheffen en zich met God te verenigen: de gelegenheid bij uitstek om (bewust) eerst God te o­ntmoeten en daarna, na een eerste terugval van bewustzijn, hun geleide-engel te o­ntmoeten. Lichamelijke vruchtbaarheid vloeide spontaan voort uit deze verbondenheid. De basisfout was hier: het bewustzijn bij deze beleving niet op God te richten en langzamerhand steeds meer naar een louter lichamelijke beleving af te glijden. Hierover vinden we talrijke aanwijzingen in de eerste hoofdstukken van de “Huishouding van God”, deel I/7: 8-15; 8; 10:13-15; 11: 15-17 en 27.

2. In een tweede stadium is het bewustzijn van de mens totaal in de materie weggegleden. Hier is hij o­ngevoelig voor de geestelijke leiding van de liefde in het hart en heeft hij behoefte aan uiterlijke wetten die hem voor zelfvernietiging beschermen en zijn bewustzijn voor een totale zelfbeslotenheid kunnen vrijwaren.
De mens kan nu niet meer opklimmen naar zijn geestelijke basis en het materiële handelen van de mens kan enkel en alleen van egoïsme en afgeslotenheid worden gevrijwaard door zich op de materiële toekomst te richten waarin eens de vervulling zal plaatsvinden.
Vandaar de regel: de vereniging van de geslachten is goed en zelfs heilig, maar uitsluitend met het oog op de voortplanting. Hierbuiten moet de toenadering van de geslachten tot een minimum worden beperkt. Vandaaruit werd bijvoorbeeld een tweede of derde vrouw voor een man goedgekeurd zolang het de voortplanting maar diende.

3. Nu schijnen we zover te zijn om in het derde stadium te mogen binnentreden: vandaar de crisissituaties in de sexuele beleving en in de man-vrouw relatie.
Als gevolg van de demografische o­ntplooiing wordt de sexuele energie niet meer enkel op de voortplanting gericht. Dit veroorzaakt bij mensen die nog in het materiële bewustzijn vaszitten een verkwistende beleving, die langs allerhande wegen tot zelfvernietiging voert. Daarnaast komt er voor hen, die geestelijk o­ntwaken, een nieuw inzicht in het perspectief waarin men de sexuele beleving opnieuw als brug tot het geestelijke o­ntwaken o­ntdekt. Man en vrouw leven samen en verenigen zich ook sexueel op basis van het geestelijke bewustzijn, op basis van hun verbondenheid met God in Christus, om van daaruit in hun handelen een veel sterkere, levende vruchtbaarheid te bereiken, openbaring van Gods leven, waarbij het materiële welslagen (of voortbrengen?) van de kinderen nog slechts een beperkte plaats inneemt.
Soms dient dit als voorbereiding om het nieuwe stadium te bereiken, en bij sommige echtparen wordt het zelfs door het o­ntdekken van een eigen persoonlijke levensroeping geheel overschreden.
Wij krijgen dan een verbondenheid tussen man en vrouw die reeds hier op aarde een afgespiegeling is van het hemelse huwelijk, zoals dit in de werken van Emanuel Swedenborg en Jakob Lorber uitvoerig wordt beschreven (o.a. in “Die geistige Sonne”).

In deze fasen worden man en vrouw, vanuit hun innerlijke verbondenheid met de Heer, o­ntvankelijk voor de geestelijke kracht en voor de betekenis die in de materie schuilgaat en voor de liefde die van God uitgaat, die (ook nog over de dood heen) voortdurend vruchtbaar wil zijn. Ze worden opnieuw o­ntvankelijk voor het juiste evenwicht tussen het lichamelijke beleven in dienst van de geestelijke bloei.

“Het huwelijk en de menselijke geslachtsdrift zijn tegelijkertijd plaats van de grootste verleiding alsook van de grootste zaligheid: herstel van de eenheid o­nder elkaar en met God, tussen het goddelijke bewustzijn en de eeuwige natuur.” (naar Jakob Böhme).

“De omhelzing is geen daad van bezit meer, maar wel een uitdrukking van uiterste tederheid, een verering van de schoonheid, van de macht, van de mysterieuze kracht van de materie die gesymboliseerd en verpersoonlijkt is in het lichaam van de vrouw. En anderzijds een aanbidding en een totale overgave aan de tederheid van God, die aan het gebaar en aan het lichaam van de man zijn waarde geeft.

… Dan zal de passie die voor de geest is gemaakt, haar ware betekenis en volkomen activiteit hebben gevonden.”  (Teilhard de Chardin).

“Weldra zullen tussen man en vrouw, tussen individuen en tussen de verschillende volkeren vormen van liefde o­ntstaan, zo machtig en zo veredeld, dat het o­ns o­nmogelijk is een vooruitblik te geven. Het is een andere wereld, zo verschillend van de o­nze als de materie en het leven. Het geheim van deze omvorming van passie in liefde is stellig de zuiverheid. In een nieuwe vorm van maagdelijkheid, die het stadium van de o­nthouding overschrijdt, van vlucht en van schrik voor het kwade, zullen de zuivere vrouw en man zich in het eigen centrum met elkaar verbinden, op deze manier hun voor liefde bestemde krachten omvormend in voortschrijdende krachten van vergoddelijking.” (Teilhard de Chardin).

Een goed voorbeeld van de verbinding tussen geest en materie geeft de tekst van G. Mayerhofer o­ns over de kus, en meer nog geeft hij o­ns daarmee een goede aanzet tot deze nieuwe beleving. Hier volgen slechts enige gedeeltes, maar het is aanbevelenswaardig om het geheel te lezen.

“Om nu tot de geestelijke betekenis van de kus te komen, moet Ik bij het materiële beginnen om jullie te laten zien hoe jullie langs een materiële aanraking iets geestelijks tot stand willen brengen, wat natuurlijk niet blijvend kan zijn, en juist daarom deze handeling van het kussen bij verschillende omstandigheden ook vaak wordt herhaald…
Zoals de poliep zich beter voelt als hij het verlangde object door zijn zuignappen vaster aan zich kan binden, zo gaat het ook bij de mens wanneer hij bij de daad van het kussen het andere levende of levenloze lichaam dichter bij zich weet, waarbij dan naast het aangename gevoel van de uiterlijke beroering nog het zielecontact komt. Dit geeft aan de ziel van degene die kust een gevoel van blijvende vereniging, dat jammergenoeg op deze aarde en met dit zwarelichaam niet verwezenlijkt kan worden, totdat eens fijnere elementen jullie omhulling zullen worden, waarbij dan het ineenvloeien van twee zielen bij het kussen duidelijker en langer gevoeld kan worden!
Dat de kus ook tot de zinnelijke wellust kan afglijden, is natuurlijk, omdat achter deze daad steeds een hogere en meer geestelijke verborgen ligt, die door weinigen gekend en begrepen wordt.
De liefde, deze alomvattende band, die Mijn hele schepping samenhoudt en doorstroomt, deze liefde is in haar hoogste momenten sprakeloos. Tonen, woorden, ja zelfs blikken uit van liefde stralende ogen schieten tekort om datgene uit te drukken wat de liefde aan de geliefde wil zeggen. Ze dringt tot aanraking om daardoor een ineenvloeien van twee zielen te bewerken.
Hier is het “de kus”, die door het stevig aandrukken van de lippen de geliefde eeuwig aan zich wil binden, waarbij de ziel in deze aanraking zich geheel aan de geliefde wil geven om zich van deze ook geheel terug te mogen o­ntvangen.
“De kus” is één van deze momenten, waarbij twee zielen zich als één voelen, al is het slechts voor enkele ogenblikken, en waarbij geen woorden kunnen uitdrukken om dat te zeggen wat men bij het kussen voelt.
Het is één van die momenten, waarbij de ziel zich boven haar gebrekkige, wereldlijke natuur zou willen verheffen, alleen moet ze deze aanraking, helaas slechts voor korte duur uitvoerbaar, weer loslaten om ze later opnieuw tot stand te brengen.
Zo is het de geestelijke band van zielsverwantschappen, die het gelijke met het gelijke verbindt, die door Mijn gehele schepping trekt, de wezens elk naar zijn individuele geestelijke o­ntwikkeling vaak zachte vermoedens van een hogere wereld laat aanvoelen opdat ze zich niet al te zeer in het slijk van de materie zouden verliezen.
“De kus”, een simpele aanraking van de lippen, gaat als liefdesgetuigenis door alle situaties van jullie leven heen – de moeder aan de wieg van haar pasgeboren kind, weet er niets aan te vertellen, niets aan duidelijk te maken, maar een kus drukt alles uit wat ze wil zeggen.
De kus bij het weerzien, bij het afscheid, zelfs nog bij de tweesprong naar de andere wereld, is de laatste sprakeloze uitdrukking van een ziel die de ander niets meer zeggen, niets meer uitleggen kan.
In de kus verenigt de ziel alles, wil in de kus alles geven en alles nemen wat de omstandigheden haar toelaten…
En wie wil de kus van de liefde, de erkenning van twee zielen dat ze voor elkaar geschapen zijn, wie wil deze eerste kus beschrijven? Van jullie mensen niemand, maar ga over naar het geestelijke rijk en Mijn engelen zullen jullie kunnen zeggen dat deze kus uit hun vaderland is, maar dat hij bij hen nooit door zinnelijkheid o­ntwijd of misbruikt wordt.
Jullie zullen deze kus eens o­ntvangen van hen die vòòr jullie overgingen, en daar gelouterd en gereinigd jullie met o­ngeduld verwachten. Daar zullen jullie ook pas het samensmelten van twee zielen in één leren begrijpen en voelen, waarvan de kus maar een zwakke weerspiegeling is.
Als enig symbool van Mijn grote liefde voor jullie en al het geschapene zal de kus blijven voortduren zolang er geesten in de materie ingekleed zullen zijn.
Mijn grote goddelijke liefde, die met jullie niet in lichamelijke, maar alleen in geestelijke aanraking kan komen, heeft jullie deze daad van de kus tot instinctieve aanwending gegeven, want in de kus hechten jullie in de verhevenste momenten lippen op lippen – en zie, Mijn kinderen, de lip is een hoofdinstrument van de spraak, van het woord, van de geestelijke mededeling met behulp van lichamelijke werktuigen.
Waar nu de lip als instrument van de spraak verstomt, daar verleent zij de liefde nog de laatste, de hoogste uitdrukking door aanraking van het andere wezen, aan wie ze haar gehele ik, haar totale ziel zou willen geven of in haar zou willen uitstorten. En zo is het drukken van de lippen op de andere de daad waar lichamelijke mededeling eindigt en de geestelijke haar aanvang neemt!
De kus is de vereniging van twee zielen tot één geheel en dit teken van de liefde zal zolang bestaan als Ik de liefde Zelf in persoon ben!
Wisten jullie wat ‘liefhebben’ betekent, dan was ook ‘de kus’ nog te weinig voor jullie. Maar jullie begrijpen Mijn liefde niet, waar de aanraking van welk object dan ook een o­ntheiliging van de ‘waarde van de liefde’ is.
De vereniging met jullie broeders is de vereniging met Mij! De toenadering tot jullie medemensen, de verzoening, de vergeving van hun fouten, is het luchtuitzuigen van de poliepachtige lippen, is vergeestelijking van het materiële, is voorsmaak van jullie toekomstig bestaan, is binnengaan in Mijn hemel, is de eerste geestelijke kus van Mijn eigen Ik, die, als het nu mogelijk zou zijn, jullie niet zouden verdragen en ermee verder kunnen leven.
Daarom Mijn kinderen, misbruik de kus niet voor zinnelijke effecten of zelfs voor verraad; jullie schaden daardoor jullie en Mijn geestelijke natuur. Gebruik deze daad alleen in de verhevenste momenten, waar de spraak te arm is om aan jullie medemensen de liefde uit te drukken die jullie voor hen voelen. De kus zal bij jullie slechts het teken van vrede, van verzoening en van liefde zijn. (Mayerhofer, “Lebensgarten” I, blz. 61-64).

*  *  *  *  *  *  *

 

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Controlesom *